Parochiecluster Ubach over Worms

Lezingen - 7 augustus 2025

Spring naar hoofdtekst

Navigatie­kalender

<augustus 2025>
wkmadiwodovrzazo
31    123
3245678910
3311121314151617
3418192021222324
3525262728293031
        

Navigatie

Jaar C

Donderdag in de 18e week door het jaar

Eerste lezing

Num. 20, 1-13 Gij moet in het bijzijn van de gemeenschap de rots gebieden water te geven.
Uit het Boek Numeri
In die dagen kwam heel de gemeenschap van de Israëlieten in de woestijn Sin. Tijdens het verblijf van het volk in Kades overleed Mirjam en werd ter plaatse begraven. Eens was er geen water voor de gemeenschap. Het volk liep toen te hoop tegen Mozes en Aäron en begon Mozes verwijten te doen. Zij zeiden: „Waren wij maar door ingrijpen van de Heer gestorven zoals onze broeders! „Hebt gij de gemeente van de Heer naar deze woestijn geleid om er mens en dier de dood te laten vinden „Waarom hebt ge ons uit Egypte geleid naar dit ellendig oord waar geen koren is, geen vijg, geen wijnstok, geen granaatappel, en zelfs geen water?” Toen verwijderden Mozes en Aäron zich van de gemeente en wierpen zich ter aarde. De heerlijkheid van de Heer verscheen hun en God sprak tot Mozes: „Neem de staf en roep met uw broer Aäron de gemeente bijeen. „Gij moet in hun bijzijn de rots gebieden water te geven; dan zult gij uit die rots water doen stromen en de gemeenschap en het vee laten drinken.” Mozes nam de staf uit het heiligdom, zoals de Heer hem gezegd had. Toen riepen Mozes en Aäron de gemeente voor de rots bijeen. Mozes zei tot hen: „Luister, weerspannigen! „Zullen wij voor mensen als u water uit deze rots laten stromen?” Mozes hief zijn hand op en sloeg met zijn staf op de rots, tweemaal: toen stroomde er volop water uit, zodat de gemeenschap en het vee konden drinken. Maar de Heer zei tot Mozes en Aäron: „Uw vertrouwen op Mij is niet zo groot geweest, dat gij tegenover de Israëlieten mijn heiligheid hebt hooggehouden. „Daarom zult gij deze gemeente niet binnenleiden in het land, dat Ik hun gegeven heb.”
Dat water is het water van Meriba, waar de Israëlieten de Heer verwijten deden en Hij bij hen zijn heiligheid openbaarde.
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Antwoordpsalm

Ps. 95 (94), 1-2, 6-7, 8-9
R: Luistert heden naar de stem van de Heer, en weest niet halsstarrig.
Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten, juichen wij toe de Rots van ons heil. Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang, Hem met liederen eren.
Komt, laat ons aanbiddend ter aarde vallen, neerknielen voor Hem die ons schiep. Hij is onze God en wij zijn volk, Hij is de herder en wij zijn kudde.
Luistert heden dan naar zijn stem: weest niet halsstarrig als eens in Meriba, zoals in Massa in de woestijn; waar uw vaderen Mij wilden tarten ofschoon zij mijn daden hadden gezien.

Evangelie

Mt. 16, 13-23 Gij zijt Petrus; Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen.
De Heer zij met u. allen: En met uw geest. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs allen: Lof zij U, Christus.
Toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus gekomen was stelde Hij zijn leerlingen deze vraag: „Wie is volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Zij antwoordden: „Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten.” Maar gij – sprak Hij tot hen – wie zegt gij dat Ik ben?” Simon Petrus antwoordde: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Jezus hernam: „Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is. „Op mijn beurt zeg Ik u: „Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. „Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.” Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was. Van dat ogenblik af begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, maar dat Hij, na ter dood gebracht te zijn op de derde dag zou verrijzen. Toen nam Petrus Jezus ter zijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden: „Dat verhoede God, Heer! „Zo iets mag U nooit overkomen!” Maar Hij keerde zich om en zei tot Petrus: „Ga weg satan, terug! „Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil”
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Bron: Tiltenberg Getijdengebed

Terug naar boven